In het boek dat ik schrijf over Wens adoptie, zijn opgroeien met schisis en onze reizen naar China komen ook mijn ervaringen als moeder aan bod. Marrit en Wen waren nog bijna een jaar samen thuis voordat Marrit naar de kleuterschool ging. Ze waren twee handen op één buik. Samen boodschappen doen ervaarde ik destijds dan ook niet als een rustgevend uitje …
Ik parkeerde de auto op de parkeerplaats voor de supermarkt. Marrit klikte haar gordel los en zat al klaar om naar buiten te gaan, nog voordat ik de auto uitstapte.
‘Hier wachten,’ zei ik terwijl ze uit de auto klom. Aan de andere kant van de auto tilde ik Wen uit zijn autostoel. Ik hield hem vast aan de muts van zijn jas, zodat hij niet het parkeerterrein op rende. ‘Sla de deur maar dicht,’ zei ik tegen Marrit. ‘En dan wachten.’
Met één hand pakte ik het boodschappenkrat uit de kofferbak van de auto, daarna liepen we met z’n drieën de stoep op. Zodra ik Wens muts losliet rende hij achter Marrit aan de supermarkt in, ik pakte een winkelwagen. Binnen wist ik waar ik mijn kinderen zou aantreffen: bij de kleine winkelwagentjes.
‘Ze zijn er!’ riep Marrit opgewekt. ‘Mogen we er een?’
Wen glunderde en klapte in zijn handen.
Ik keek in mijn portemonnee en vond twee muntjes van vijftig eurocent. Marrit stopte ze beide in een wagentje en trok de sloten los. Ze gaf een wagentje aan Wen en rende samen met hem de winkel in.
‘Niet rennen!’ riep ik nog, waarna ik me direct herstelde om de boodschap positief over te brengen en iets zachter zei: ‘Langzaam lopen.’
Ze hoorden me niet, denk ik. Ze renden recht op de kleine televisie en de speelhoek af. Het gaf mij de tijd om in ieder geval de eerste boodschappen rustig te verzamelen. Aangekomen bij de speelhoek, stonden er alleen twee lege krukjes. Ik liep dwars de supermarkt door om links en rechts de paden te scannen en zag mijn kinderen achterin de winkel bij het drinken. Met mijn winkelwagen liep ik ernaartoe.
‘Boem,’ zei Wen. Marrit en hij botsten met de wagentjes tegen elkaar.
‘Kom,’ hoorde ik Marrit zeggen. ‘Mem.’ Ze renden opnieuw weg.
Ik dook het volgende gangpad in en was ze te snel af. Streng sprak ik ze toe: ‘Ik wil niet dat jullie met de wagentjes rennen, er zijn hier ook andere mensen. Straks botsen jullie zomaar een rek met boodschappen om.’ Ik zag de paaseieren al over de vloer rollen.
Marrit haar ogen twinkelden en ze zocht Wens blik.
‘Marrit,’ zei ik strenger. ‘Alleen rustig lopen. Heb je me gehoord?’
Ze knikte.
Uit ervaring wist ik dat ze niet klakkeloos deed wat ik haar vroeg. Ik vroeg ze mij te volgen. Met hun kleine winkelwagentjes liepen ze achter me aan, maar ondertussen knalden ze de metalen wagentjes steeds tegen elkaar aan. Moedeloos keek ik naar ze om.
Wen zag lekkere wafels. ‘Die,’ zei hij.
‘Jaaa,’ riep Marrit en ze sprong een paar keer op en neer.
‘Doe maar in je wagentje,’ zei ik tegen Wen.
‘Dan wil ik ook iets!’ riep Marrit. ‘Dat is niet eerlijk!’
‘Zoek maar iets uit,’ zuchtte ik. ‘En daarna gaan jullie met mij mee, want ik moet nog heel veel boodschappen doen.’
Ik ritste mijn jas los en deed mijn sjaal af. Daarna wachtte ik tot Marrit koeken had uitgezocht. Ze bezit de kwaliteit tijden over een keuze na te denken. Ik kreeg het steeds warmer en besloot voortaan alleen boodschappen te gaan doen.
Deze Lentekrabbels lees je vast ook graag:
Weergaven: 142